Je houdt niet van nieuwe dingen; nieuwe spullen vind je zonde, nieuwe mensen te lastig en nieuwe ervaringen meestal eng. Je bent niet gek op drukke ruimtes en verder dan 5 kilometer van je huis is geen optie. Zolang ik je ken, ben je precies zoals jij bent. Er is maar één versie van jou, altijd dezelfde. De “alles is best” en “gek op fruittaartjes van de bakker met suiker op de rand”-variant. Twinkelogen, de lach van een ondeugende jongen. Je neuriet een lied van vroeger.

De traplift gebruik je het liefst voor je wasmand. En aan je muur hangt een zelfgemaakt schema waarop je met stipjes bijhoudt hoeveel rondjes je in huis hebt gelopen met je rollator. Een stipje elke keer dat je erlangs sloft. Vijf is genoeg. Een koektrommel gevuld met kletsmajoors. Zij praten, terwijl jij luistert. Een notitieblokje met daarin alle titels van de detectives die je las. En in elk boek een briefje voorin met de hoofdpersonages. Dan kun je onthouden wie wie ook alweer was. Je bent onze fietsenmaker, horloge- en klokkenkoning. Radioman. Puzzelfanaat. Met potlood en gum, nooit met pen. De grapjas. Twintig paaseieren verstopt, we vonden er maar negentien. De zwijger. Plukken grijs haar aan weerskanten van je gezicht, de bovenkant nagenoeg kaal. Geen zwemdiploma en nooit een auto voor de deur.

Knopen doorhakken is niet jouw forte, beslissingen schuw je en als het even kan, ben je het liefst op de achtergrond, vraag jou maar niet om een keus te maken. Twee keer leek je ons te ontglippen. Je kwam niet meer goed uit je woorden, tikte stoïcijns met je wandelstok op de vloer terwijl jouw geluidloze schreeuw krassen in mijn hart maakte. We haalden je uit huis en het ziekenhuis lapte jou op. Als een feniks gemaakt van glas en botjes herrees je. Jouw scherpzinnigheid en humor overleefden de vlammen.

En daar zit je dus weer. Bijna vijfennegentig jaar. In je eigen huis vol herinneringen, hetzelfde meubilair, de bijna tot stof vergane gordijnen en je stapels met legpuzzels. De viool van jouw eeuwige lief speelt slechts nog zachte stofakkoorden in de hoek van de kamer.

‘Of je iets anders had willen doen’, vraag ik je op een dag. ‘Was ik maar niet zo bang geweest, altijd maar zo bang geweest. Maar nee, ik had niets anders gewild, meid, het is goed zo.’